Gedachten en overwegingen bij Les 3.

 

Basistechnieken voor TREKSTOTEN !

 

Beginnende biljarters hebben vaak het idee, dat de benaming trekstoot  inhoudt dat de keu na de stoot moet worden teruggetrokken, terwijl het bij een doorstoot  vanzelfsprekend lijkt dat met de  keu een doorgaande beweging moet worden gemaakt.

Het essentiële verschil tussen beide stootvormen is echter alleen de aanspeel hoogte.

Een terugtrekkende beweging mag in geen van beide gevallen worden gemaakt.

Bij iedere afstoot dient met de keu ‘door de bal’ te worden gestoten !

In een partij komen veelvuldig stootbeelden voor, die middels een trekstoot gemakkelijk oplosbaar zijn, en waarbij men bovendien nogal eens goed kan ‘overhouden’. Door het te vroeg terugtrekken van de keu gaat het vaak mis en is de beurt voorbij. Men gaat dit soort stoten omzeilen door rond te spelen, althans moeilijk doen, waar het makkelijk kan.

Mijn idee : wanneer de speelbal en bal3 allebei niet verder dan 25-30 cm van bal2 af liggen, dan is het ook voor weinig gevorderde spelers goed mogelijk alle mogelijke trekstoten te maken.

Het gaat om een goede afstoot, voldoende ‘door de bal’, met voldoende tempo gespeeld, gericht op het juiste mikpunt.  Dat mikpunt is op simpele wijze ( min of meer ) nauwkeurig te bepalen en ligt altijd aan de voorzijde van bal2. Er bestaat ook een formule om dit te berekenen, maar dan is een timmermansoog nodig om de juiste hoek, waarin de ballen liggen, in te schatten. Beide methoden komen ongeveer op hetzelfde punt uit.

Trekstoten beginnen al bij een hoek van 90º en gaan door tot een hoek van 0º. Er wordt altijd afgestoten onder het midden van de speelbal om deze een tegengestelde rolbeweging af te dwingen.

 

De techniek is aan te leren, oefenen doet de rest.